“Normaal. Wat is normaal, is er iets normaal?”
“In de van Dale lezen we: nor·maal (bijvoeglijk naamwoord, bijwoord)
1 volgens de regel; = gewoon: hij is niet normaal niet goed bij zijn hoofd; normaal gesproken gewoonlijk; niet normaal! uitroep als je iets zeer heftigs ondergaat; dat is de normaalste zaak van de wereld dat is vanzelfsprekend
2 niet klein, maar ook niet groot: een normale portie”
“Ik vind deze uitleg nog niet echt duidelijk, u wel? Wat ik normaal vind, vindt u misschien vreemd. En wellicht heb ik een merkwaardige gewoonte, die ik heel normaal vind….. en denkt u er het uwe van!
In deze nieuwste voorstelling dwaal ik met u door verschillende werelden waar alles nor·maal is. Normaal in die tijdgeest en in de wereld waar we ons op dat moment bevinden. Logica brengt je van A naar B; verbeelding brengt je overal. Maar wat vindt u daarvan… of denkt u dat iedereen stapelgek is geworden?”